Afgelopen zaterdag was er weer de 1e verkoop van de zgn. Gouden ringen jongen. Er worden zoals gebruikelijk weer vier verkopingen georganiseerd op vier zaterdagen in maart. Alle verkopingen worden gehouden in het D.C.&.V.B. (Dordtse Bond) gebouw in Dordrecht. En zoals het al meer dan tien jaar de gewoonte is werd het ook dit keer weer een groot succes. Maar liefst een kleine honderd jongen werden er dit keer aangeboden. Ik weet niet het exacte bedrag maar denk dat het toch weer meer dan 100 euro gemiddeld was wat er voor deze jongen werd betaald. Het is niet alleen de opbrengst maar tevens de gezellige middagen die het gezicht van de Golden Classic bepalen. Ik denk ook dat het daardoor zo’n geweldig succes blijft, al jaren aan een stuk. Want zoals het er nu uit ziet gaan we weer een prijzenpot vervliegen van meer dan 30.000 euro.
Dus als je een zaterdagmiddag niks te doen hebt weet je waar je terecht kunt .

Iets geheel anders.
Via Marcel Buijsse uit Oostburg ben ik in het bezit gekomen van een artikel geschreven door wat ik voor het gemak maar een roofvogel knuffelaar noem.
Het geeft aan hoe deze man het er alles aan gelegen is dat men vooral niet moet geloven dat er teveel roofvogels in ons land zijn.
Marcel zit zelf in de werkgroep roofvogels, dus wel iemand die weet van de hoed en de rand. En daar probeert hij het belang van ons duivenmelkers te behartigen.
Zijn de roofvogels voor u een groot probleem, lees dan het onderstaande artikel maar eens hoe het probleem de komende jaren beslist niet minder gaat worden als dit soort mensen veel medestanders krijgen.

De postduif en zijn belagers: fabels en feiten rond een wedstrijdvlieger van 300 gram
Rob G. Bijlsma
Om de zoveel jaar plegen postduivenhouders de wereld voor te houden dat het nu toch echt te gek wordt met die roofvogels: het worden er steeds meer, ze vreten al m’n duiven op, de duivensport gaat te gronde, enzovoort, ad infinitum. Gevolgd door radicale oplossingen in de trant van: weg met die roofvogels. In die wederkerende klacht bevat een kern van waarheid, namelijk: roofvogels, sommige soorten althans, eten inderdaad postduiven. De rest is onzin.
Welke roofvogelsoorten eten eigenlijk duiven?
Van de 15 in Nederland broedende soorten roofvogels gaat dat op voor Havik en Slechtvalk. Het zijn vogeljagers van 650-1100 gram, die prooien ter grootte van 300 gram (formaat postduif) gemakkelijk aankunnen. De Sperwer, door duivenhouders in één adem genoemd met Havik en Slechtvalk, is géén postduiveneter van betekenis (minder dan tien op >17.000 prooien; Opdam 1978, Bijlsma 1993).
Komen er steeds meer roofvogels?
Wie zijn huiswerk doet weet dat geen enkele soort ongebreideld toeneemt. Ook roofvogels niet (zie de komende vogelatlas van Sovon). Haviken in Nederland zijn al enkele decennia stabiel (1800-2000 paren), hoewel ze qua verspreiding wél een uitbreiding hebben laten zien (Bijlsma 1993, Bijlsma 1998-2018). De toename in het westen wordt gecompenseerd door een afname op de zandgronden in het oosten (zie ook Müskens et al. 2016). De Slechtvalk kwam in 1990 als broedvogel binnen (1 paar), en de Nederlandse populatie is in de daaropvolgende decennia gegroeid naar ruim 200 paar (van Geneijgen 2014). Diens groei is inmiddels aan het afvlakken.
Eten roofvogels steeds meer duiven?
Dat is, voor althans de Havik, aantoonbaar onjuist. Het is omgekeerd: was de postduif halverwege de vorige eeuw nog stapelvoedsel van Haviken (in de broedtijd), vanaf de late jaren tachtig is dat drastisch veranderd (Bijlsma 2016b) en moeten Haviken op de zandgronden sappelen om aan de kost te komen (Rutz & Bijlsma 2006). Dat is waarschijnlijk een gevolg van een daling van het aantal postduivenhouders – en dus aantal postduiven? – in Nederland (van 120.000 naar een kleine 18.000 in de afgelopen vijftien jaar; V. Hoogerwerf in De Stentor, 16 juni 2018), immers een vergrijzende sport. Het aandeel postduiven in het
zomermenu van Slechtvalken kan fors zijn, zij het met grote variaties naar broedlocatie (én niet altijd onderscheid gemaakt naar post- of stadsduiven; zie o.a. in deze Takkeling Helmers et al. over een Middelburgs slechtvalkenpaar, en Van Dijk & Jansen 2017 over een Gronings paar).
Eten Havik en Slechtvalken de prijsduiven?
Duivenhouders die deelnemen aan wedstrijdvliegen selecteren streng in hun duivenbestand. Kneusjes worden gewied, want een kostenpost die niets oplevert. Herhaaldelijk verdwalen, te laat terugkeren op honk na wedvlucht? Weg ermee. Kweken en wedstrijdvliegen gebeurt met duiven waar de duivenhouder toekomst in ziet. De duiven die in de prijzen vliegen zijn vaak oudere, ervaren duiven. Die ervaring toont zich onder meer in het onderkennen (en ontwijken) van obstakels (hoogspanningsdraden, glas, verkeer) en gevaar (roofvogels), in hun leervermogen (hoe van losplaats naar honk te vliegen), en hun aanpassingen aan wisselende omstandigheden onderweg (tegenwind, droogte, atmosferische storingen, dag/nacht). Juist die duiven worden zelden door roofvogels gepakt. Haviken, bijvoorbeeld, zijn heel selectief in hun jacht: afwijkende, vermoeide en jonge duiven, die zijn de klos (Bijlsma 2005, 2012a, 2016b). Dat geldt ook voor de keuzes die Slechtvalken maken (Vlugt 2002, Bijlsma 2016a, Shawyer et al. 2000, Henderson et al. 2004). Kortom, roofvogels doen hetzelfde als duivenhouders: ze wieden de mindere goden eruit (geldt ook voor de andere vogelsoorten die ze grijpen, gezien het hoge aandeel jonge vogels in zomerdiëten; zie ook Van Nus & Kleefstra 2017).
Gestrande jonge postduif, de dag ervoor op 166 km afstand losgelaten voor een vlucht, ontsnapt aan een aanval van een jonge Slechtvalk, Bokkenleegte, 24 juli 2016 (Foto: Rob Bijlsma, zie ook Bijlsma 2016a). Just escaped from a Peregrine’s attack, a juvenile racing pigeon that had been released the day before at a distance of 166 km, 24 July 2016.
Hoe groot is de sterfte onder postduiven veroorzaakt door roofvogels?
Voor wat betreft Haviken zijn daar inmiddels verschillende schattingen voor gemaakt, alle gebaseerd op uitgebreid materiaal verzameld over een reeks van jaren. Aan elke becijfering kleven bezwaren, maar de studies beschrijven netjes waarop de rekensommen zijn gebaseerd. De schattingen lopen niet zo ver uiteen: 0.1% (Rosendaal 1995), 0.1% (Vlugt 2002) en 2.5% van het totale aantal postduiven (Bijlsma 1993). Aangezien jaarlijks de helft van het postduivenbestand dood gaat (in meerderheid door het selecteren van de duivenhouder zelf; ondanks kweken blijft zijn duivenpopulatie ongeveer op hetzelfde niveau hoewel zijn kweekparen twee jongen per koppel grootbrengen), is de bijdrage aan die sterfte door Haviken klein (plus dat het voor de helft of meer om jonge duiven gaat, sowieso de categorie waarin wordt gewied). Voor Nederlandse Slechtvalken kunnen we deze berekening nog niet maken (te weinig materiaal). In Engeland was dat wel mogelijk; daar werd 3.2-4.2% van de verliezen onder postduiven toegeschreven aan predatie door Slechtvalken (3800 paren kunnen kiezen uit 13 miljoen postduiven; Shawyer et al. 2000), met grote verschillen per regio. Voor Schotland werd becijferd dat minimaal 1.2% van de Schotse postduiven in de maag van een Slechtvalk terechtkwam (Henderson et al. 2004), zij het dat hier werd gewerkt met vragenformulieren verspreid onder duivenhouders (waarbij soms grotere verliezen werden opgegeven dan de duivenhouder in kwestie aan duiven had).
Pakken roofvogels een willekeurige postduif?
Daar lijkt het niet op. In meerderheid worden jonge duiven gepakt, maar dat kan in verhouding zijn met het aanbod van jonge duiven, zoals vastgesteld in Engeland bij Slechtvalken (Shawyer et al. 2000) en Nederland (Bijlsma 2016b). Er zijn echter duidelijke aanwijzingen dat het vooral ‘verdwaalde’ of over hun doel (het honk, tijdens wedvluchten) heengeschoten postduiven zijn die door Haviken worden gegrepen (Rosendaal 1995, Vlugt 2002). Dat werd ook voor Engelse Slechtvalken geconstateerd (Shawyer et al. 2000). De studie van Bijlsma (2005, 2012a) aan havikpredatie op postduiven laat ook duidelijk zien dat Haviken tijdens wedvluchten vooral afwijkende (qua kleur, binnen groepen) postduiven bejagen uit nakomende kleine groepjes (of enkelingen), en de tragere (vermoeide?) duiven die deels al de weg kwijt zijn (zie ook Vlugt 2002, Vlugt 2010).
Postduiven nemen niet af door roofvogels, omgekeerd is de postduivencrash mede-oorzaak van een dalende havikstand
De ironie van de duivenhouderklacht is tweeërlei: (a) net als in de jaren zestig de klacht van Britse duivenhouders (dat de Slechtvalken hand over hand toenamen; zie Ratcliffe 1980) aan het licht bracht dat exact het omgekeerde gaande was (Slechtvalk in vrije val), zo ook is de huidige klacht ongegrond (Havik neemt af in de provincies met de meeste postduivenhouders; toename Slechtvalk vlakt af),
en (b) postduiven nemen niet af door roofvogels, maar roofvogels hebben het wél moeilijk door de sterke afname van postduiven (Bijlsma 2016b, López-López et al. 2009, Rutz & Bijlsma 2006a). Dat laatste wordt zichtbaar in dalende aantallen Haviken (Rutz & Bijlsma 2006, Bijlsma 2016b) en een afnemend broedsucces (hoe kleiner het aandeel postduiven in het menu, hoe minder jongen een havikpaar grootbrengt; Vlugt 2010). Dat nog los van allerlei andere problemen die roofvogels, en dan met name de vogeleters, tegenwoordig ondervinden in het snel veranderende landschap (Rutz & Bijlsma 2006, Rutz et al. 2006, Siepel et al. 2009, Galván et al. 2010, van Manen 2011).
Daarom: lang leve de postduif
Ik heb het eerder betoogd: roofvogelaars zijn liefhebbers van postduiven (Bijlsma 2012a). Een florerende postduivenhouderpopulatie staat immers garant voor veel postduiven, en dan ontstaat een mooie visvijver voor de grote vogeletende roofvogels. Al moet ik een voorbehoud inbouwen: in de huidige duivensport is gebruik van antibiotica en andere medicijnen niet gering, niet iets wat je via via in roofvogels wil terugvinden.1 Misschien moeten de – al dan niet met hun hobby gestopte – duivenhouders, in plaats van aan te dringen op het opheffen van roofvogelbescherming, hun sport aantrekkelijker maken voor hun kinderen en kindskinderen (die nu liever gamen of festivals bezoeken of op internet rondhangen)? En als dat niet lukt, het nemen zoals het is, ofwel: de glorietijd van de duivenhouderij is voorbij. Ondertussen misschien nadenken over intelligentere, werkzamere en legale oplossingen hoe postduiven beter te vrijwaren van predatie door vliegende rovers? Dan kunnen die paar roofvogels ongestoord verder leven, een stand van zaken die we – na decennia van vervolging en vergiftging – zouden moeten koesteren (en die in de wet is vastgelegd).
Summary
Bijlsma R.G. 2018. Racing pigeons and their nemesis: fables and facts surrounding a racer of 300 grammes. De Takkeling 26: 103-108.
Pigeons fanciers claim, as in the past, that Goshawks, Sparrowhawks and Peregrines have become ‘too numerous’ and are responsible for killing huge numbers of racing pigeons, causing fanciers to abandon their hobby (apparently, number of fanciers dropped from 120.000 to <18.000 in past 15 years). However, only Goshawk and Peregrine are known to prey extensively on racing pigeons, the former accounting for a toll of 0.1-2.5% of pigeon numbers. Goshawks have been stable at 1800-2000 pairs for decades, Peregrines increased from 1 pair in 1990 to >200 recently (showing levelling off). Goshawk predation of pigeons is
1 Nog los van kwade geesten die elkaar – via afgeschermde babbelcircuits op internet – tippen welke middelen op duiven te gebruiken om roofvogels het leven zuur te maken (waaronder ontstekingsremmers met diclofenac, waarvan ze hopen dat roofvogels het binnen krijgen).
mostly targeted at young birds, stragglers and birds lost during racing. The decline in numbers of racing pigeons (caused by ageing of the fancier population) is mirrored by a decline of racing pigeons in Goshawk diets. The present decline of Goshawks in parts of The Netherlands, in parallel with declining breeding success, is partly caused by food shortage (with major contribution of dwindling numbers of racing pigeons).
Kleine bloemlezing van literatuur over aantalsontwikkeling en voedselkeus van roofvogels, toegespitst op Havik en Slechtvalk2
De kennis over Nederlandse roofvogels is massief, met als neveneffect: journalisten broddelen maar wat aan de hand van een interviewtje zus, een anekdote zo, te lui om echte kennis tot zich te nemen, perspectief aan te brengen of waarheid en verdichtsel van elkaar te scheiden. Ook de vele pogingen om niet-roofvogelaars (in casu: jagers, boeren, postduivenhouders en weidevogelbeschermers) achtergrondkennis te geven, heeft weinig opgeleverd: dezelfde ideeën overheersen als toentertijd, gelukkig echter niet bij iedereen.
Over